Navelstaardigerig als de media zijn, wordt er bij polderjihadisten vooral niet verder gekeken dan de Nederlandse neus lang is. Zodra een polderjihadist (mogelijk) terugkomt tussen zes plankjes verzandt de berichtgeving vooral in schoolkrantjournalistiek: wat voor jongen was het? Wat vinden de buren? Spijbelde hij ook wel eens? Wanneer liet hij zijn baard staan en waarom? Want human interest moet het schijnbaar ontastbare en onbegrijpelijke, tastbaar en begrijpelijk maken. En, ook typisch Nederlands, wat kunnen wij er vooral zelf aan doen? Is het de schuld van de omgeving? Is het de schuld van het internet? Of zit het in de varianten van politieke, a-politieke en jihadistische salafistische bewegingen?
Het verschijnsel van islamitische jonge mannen die de islamitische strijd ook buiten de landsgrenzen voeren is niet nieuw, ook niet voor Europa. Toch is de rol die deze buitenlandse strijders spelen in conflicten door de jaren heen veranderd. Zij vormen hierdoor een tweezijdig veiligheidsprobleem, maar in de berichtgeving is de gevaarlijkste zijde van deze medaille onderbelicht.
Enerzijds is er een risico op nationaal niveau bij eventuele terugkeer (getraumatiseerd en triggerhappy is geen gelukkige combinatie) al moet die dreiging ook weer niet overdreven worden. Zonder te bagatelliseren gaat het veelal om jongemannen met een jeugdige naïviteit en impulsiviteit. Daarnaast is deze groep relatief klein en wordt nauwlettend in de gaten gehouden door onze veiligheidsdiensten. Anderzijds, en dat is een groter risico, is sprake van een dreiging op internationaal strategisch niveau. Bedenk maar eens wat er zou gebeuren als extremisten het uiteindelijk voor het zeggen krijgen in Syrië.
Zoals gezegd is het fenomeen van Islamitische strijders niet nieuw. In april 1943 meldden 20.000 Bosnische moslims zich aan, nadat zij op religieuze gronden actief waren gerekruteerd, voor de Waffen SS Handschar en hielpen de nazi’s een handje mee om niet alleen Joden
over de kling te jagen te begeleiden naar Hongaarse kampen, maar eveneens om actief binnen de eigen grenzen (met name Serviërs) etnisch te zuiveren. Hoewel historici nog steggelen over de motieven (overwegend pan-Arabisch of islamitisch?) was het eindresultaat dat jonge mannen van deze geloofsgroepering zich (na actieve rekrutering door de moefti van Jerusalem) blijkbaar geroepen voelden om op religieuze gronden een strijd aan te gaan die buiten de grenzen van de eigen natie-staat lag.
Logischerwijs werden hier al de eerste zaadjes geplant voor de latere Balkanoorlogen. Toen de Bosnische burgeroorlog eenmaal uitbrak begin jaren ‘ 90, had het Bosnische leger vooral wapens nodig. Desalniettemin kwamen strijders vanuit onder meer Noord-Afrika en het Midden-Oosten halverwege 1992 een handje helpen. Denk bijvoorbeeld aan strijders die na de oorlog tegen de Russen vanuit Afghanistan richting de Balkan trokken om mee te vechten. Kroaten kregen hulp van ‘vrijwilligers’ uit onder andere Nederland, Zweden en Polen. Serviërs voornamelijk uit de Russische en Griekse hoek. Desalniettemin waren het aandeel en de impact van de buitenlandse strijders die het Bosnische leger uit religieuze overwegingen bijstonden vele malen groter. Veel legerofficieren wisten niet direct wat zij aan moesten met deze mujahideens; om de bestaande hiërarchie niet te verstoren (en in een poging de boel een beetje in het gareel te houden) werden deze strijders ondergebracht in een apart bataljon, nl. El Mudžahid. De schattingen over de aantal mujahideens die meevochten variëren van enkele honderden tot enkele duizenden. De El Mudžahid rekruteerde namelijk ook actief onder de Bosnische bevolking. Hoewel zij betrokken waren bij etnische zuiveringen op Serviërs, zijn zij nooit actief vervolgd door het International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia. Sterker nog, naar schatting kregen ongeveer 200 strijders onder het Dayton akkoord het recht om zich na de burgeroorlog te vestigen in Bosnië.
Momenteel zijn er jihadisten vanuit ongeveer 29 landen actief in Syrië. Zij worden (net als ten tijde van de Tweede Wereldoorlog en tijdens de Balkanoorlog) in hun ideologische zaak gesteund door religieuze leiders die met religieuze oproepen (fatwa’s) aanmoedigen tot strijd. Tegenwoordig komen deze fatwa’s vanuit onder meer Jordanië en Saoedi-Arabië. Wat ‘nieuw’ is in deze, is dat jonge moslims vanuit Westerse landen zich tegenwoordig in relatief grote getale aansluiten. Het lijkt niet langer te gaan om de ‘occasional lone wolf‘ zoals dit in eerdere conflicten ook onder Westerlingen voorkwam. Net als in Irak en Afghanistan gaat het in Syrië exclusief om guerilla-achtige bewegingen. De groeperingen waar de Nederlandse jihadisten bij eindigen zijn sterk versplinterd, zo zijn al-Nusra (gelieerd aan Al-Kaida) en Ahrar al-Sham de meest bekende maar slechts twee van de honderden. Onderling liggen zij overhoop en beschuldigen elkaar van collaboratie, maar ook van het ‘inpikken’ van wapens en sponsoren. De via YouTube verspreidde filmpjes door de diverse splintergroeperingen zijn niet alleen PR voor aspirant-strijders, maar ook voor eventuele geldschieters. Hoe succesvoller deze groeperingen zich profileren, des te meer kans op manschappen en materieel. Hiermee hebben de jihadi niet langer een ondersteunende rol, maar spelen eerder een verstorende en daarmee faciliterende rol voor sektarische groeperingen buiten Syrisch territorium die hun kans schoon zien.
Door de buitenlandse inmenging in het conflict bestaat de kans dat het zwaartepunt uiteindelijk omslaat van een opstand tegen het huidige regime richting een strijd om de macht langs sektarische lijnen. Fusillades op basis van (valse) beschuldigingen van collaboratie met het regime, dan wel met de ‘verkeerde’ rebellengroepering zijn aan de orde van de dag. Het actief rekruteren en het financieel ondersteunen vanuit autoritaire regimes (Qatar, Saoedi-Arabië), maar ook het voeren van een faciliterende rol voor rebellengroeperingen langs sektarische lijnen door een NAVO-lidstaat – namelijk Turkije – poneert een ernstig strategisch risico. Het Free Syrian Army (FSA) bestaat grotendeels, en niet geheel zonder toeval, net als Turkije uit overwegend soennieten. Het strategische risico is tweeledig: of Syrië valt in handen van extremisten, of (en nog reëler) blijft een instabiele plek die de gehele regio nog lange tijd gegijzeld houdt. Een combinatie van beide is ook een mogelijke uitkomst. Of Nederland wil of niet, ook zij maakt hier deel van uit. In een poging de situatie in Syrië naar de hand te zetten, worden namelijk Nederlandse staatsburgers succesvol gerekruteerd voor deze ideologische proxy-oorlog.
Ondertussen zijn de echte slachtoffers van het conflict de Syrische burgers: deze leven feitelijk tussen twee vuren. Want als beide partijen, en daarmee dus ook de ideologisch pretenderende ‘jihadisten’, ergens geen boodschap aan hebben dan is het wel het Syrische volk. De Nederlandse aandacht voor gesneuvelde jihadisten (‘Keurige jongens’. Allemaal.) is behalve hijgerig ook pijnlijk in haar beperking. Zoals gezegd, het gaat om enkele honderden van wie namen en rugnummers bekend zijn bij de veiligheidsdiensten. De polderjihadisten zijn primair een signaal van een internationale dreiging, pas secundair van een nationale dreiging. [DK]
Pingback: European foreign fighters in Syria - C L O S E R — C L O S E R