Veranderingen op de wereldwijde energiemarkt geven reden voor Defensie om een expeditionaire veelzijdig inzetbare krijgsmacht te onderhouden en die in te zetten ten behoeve van de Nederlandse energiebelangen, zo concludeert het Haags Centrum voor Strategische Studies in een vorige week uitgekomen studie die door het Ministerie van Defensie betaald is.
Marno de Boer las het rapport met kritisch oog en zet uiteen waarom het juist nu noodzakelijk voor Defensie om zelfstandig strategisch na te denken zonder overambitieus te worden.
All hail to the shale
Het hoofdstuk over de gevolgen van de winning van schaliegas in de Verenigde Staten is interessant. Deze winning zet de mondiale energieprijzen onder druk, waardoor autoritaire regimes in landen als Algerije en de Arabische Golfstaten in de problemen kunnen komen. Ze verdienen in de toekomst misschien niet meer genoeg aan olie- en gasverkoop om hun bevolking met subsidies tevreden te houden. En de Amerikanen zijn wellicht minder geneigd met hun krijgsmacht de veiligheid in de Golf te garanderen, nu ze minder afhankelijk worden van energie-import uit die regio.
Maar op de waslijst aan taken die het rapport voor defensie ziet is een stuk meer aan te merken. Defensie kan inlichtingen verzamelen over de potentieel onstabiele landen, en hun veiligheidstroepen training en advies geven. Tijdens die training kan dan ook weer meer informatie worden verzameld. Voor de marine ligt er een rol bij het openhouden van zeestraten en maritieme aanvoerroutes die in de buurt van onstabiele landen liggen. Mogelijk zijn ook interventies in deze landen noodzakelijk, eventueel gevolgd door een langdurige militaire aanwezigheid om voor ‘stabiliteit’ te zorgen.
Zo rechtvaardigen ontwikkelingen op de energiemarkt wat velen binnen Nederlandse veiligheidskringen graag zien: een krijgsmacht die wereldwijd een verscheidenheid aan taken kan uitvoeren, van antipiraterij tot raketverdediging, luchtbombardementen of counterinsurgency. Bij deze wens ontbreekt echter enig strategisch kader. Staten kunnen nooit al hun doelen tegelijkertijd behalen, waardoor er prioriteiten gesteld moeten worden die met de beschikbare middelen realiseerbaar zijn.
Meer geld voor Defensie ≠ garantie strategisch kader
Het zal voor Europese krijgsmachten op zijn zachtst gesteld een hele uitdaging zijn om weer een leidende rol te vervullen in de maritieme beveiliging ‘East of Suez’. Begin jaren zeventig droeg de aftakelende wereldmacht Groot-Brittannië die over aan de Verenigde Staten. Die taak kan volgens het rapport wel eens gecompliceerder worden in de komende decennia. India en China mengen zich wellicht in het machtsspel om de Arabische Golf en Indische Oceaan, en door instabiele kuststaten kunnen piraterij en terrorisme toenemen. Die laatstgenoemde kunnen door de verspreiding van antischipraketten gevaarlijker worden.
Misschien is het de moeite waard om maritieme aanvoerroutes in deze regio te controleren, maar een focus hierop zal betekenen dat andere capaciteiten en taken (zoals stabilisatiemissies of interventies op het land) op het tweede plan raken.
Maar ook die zijn volgens het rapport noodzakelijk. Zo kan de dieperliggende oorzaak van bijvoorbeeld piraterij worden weggenomen. Ook hier gaat het weer om een zeer intensieve en dure taak. Alleen al de Amerikanen gaven honderden miljarden uit aan de oorlogen in Irak en Afghanistan. Het lijkt een illusie dat Europese landen de middelen hebben om zelf de leiding te nemen in een dergelijke campagne, en als het al mogelijk zou zijn, dan zou dit de meeste overige defensietaken verdringen.
Ervaringen Afghanistan en Irak snel vergeten
Ook een kritische evaluatie van onderliggende aannames, een ander cruciaal element binnen strategie, ontbreekt. Er wordt vanuit gegaan dat expeditionaire ‘stabilisatiemissies’ in staat zijn een land zo in te richten dat we ons er na een tijdje kunnen terugtrekken en het lang zo ongeveer doet wat wij willen. Maar een van de voornaamste factoren die samenhangt met het verlies van een oorlog als counterinsurgent is het zijn van een buitenlandse bezettingsmacht. De mislukte staten Irak en Afghanistan die door Westerse krijgsmachten achtergelaten worden zijn hiervan treffende illustraties.
Een andere aanname is dat expeditionaire stabilisatiemissies profiteren van een ‘comprehensive approach’ van militaire, economische en politiek-bestuurlijke middelen. Dat zou bij de Nederlandse militairen in Uruzgan of in Irak onder de Amerikaanse generaal Petraeus tot goede resultaten hebben geleid, met name in de provincie Anbar. Niets is echter minder waar. Het gebruik van ‘politiek-bestuurlijke’ lapmiddelen als het afkopen van ontevreden Soennitische stammen gaf de Amerikanen slechts tijd voor een ordelijke terugtrekking. De recente inname van Fallujah en Ramallah door een alliantie van Soennitische stammen en Al Kaida die zich tegen de Sjiietische regering in Bagdad keren laat zien dat de ‘comprehensive appraoch’ er niet in is geslaagd Irak dichterbij een fatsoenlijk functionerend politiek systeem te brengen.
Ook het trainen van lokale troepen klinkt eenvoudiger dan het is. In Afghanistan kon het Amerikaanse leger ondanks miljardeninvesteringen in 2010 pas beweren dat Afghaanse eenheden met succes ‘de hoogste categorie van zelfstandigheid’ hadden gehaald nadat de hoogste categorie geschrapt was en de op 1 na hoogste categorie zo ‘de hoogste categorie’ werd.
En of een vermenging van operationeel- en inlichtingenwerk tot goede informatie leidt is twijfelachtig. Intensieve samenwerking tussen de Amerikaanse CIA en collega’s in Arabische landen bij het ondervragen en uitschakelen van verdachte terroristen leidde er juist toe dat de inlichtingendienst veranderde richting een paramilitaire organisatie die niet kritisch onderzocht of de partners waarvan ze voor operaties afhankelijk waren wel zulke stabiele regimes waren als ze beweerden. Gevolg: de Arabische Lente kwam als een grote verrassing.
Noodzaak zelfstandig strategisch denken
Kortom, het door de studie geschetste scenario van toenemende instabiliteit in landen rondom Europa en een terugtrekkende VS is geen excuus voor Defensie om heldere keuzes te vermijden. Overambitieuze plannen die slechts haalbaar zijn bij een fikse ophoging van het defensiebudget van Nederland en Europese partners (het kostenplaatje van de plannen wordt opvallend genoeg niet benoemd in het rapport), of uitgaan van onrealistische aannames over wat met militaire middelen bereikt kan worden, zijn misschien wel juist in een wereld waarin Europese landen het zelf moeten klaren gevaarlijk. Juist dan is er de noodzaak voor zelfstandig strategisch denken en heldere haalbare doelen die met de beschikbare middelen uitvoerbaar zijn.
[Marno de Boer is ‘onze’ man in Pakistan. Studeerde Militaire Geschiedenis aan King’s College London en Internationaal Recht aan de Universiteit Utrecht. Na de gehele collectie gewelddadige Youtube filmpjes meerdere malen te hebben gezien besloot hij zelf maar eens een ‘verdachte reisbeweging’ te maken. Zijn voorkeur gaat uit naar defensieonderwerpen, irreguliere oorlogvoering, en gebieden waar geen enkele jaarclub of frequent flyer card je binnen krijgen. Is scepticus en tevens realist, maar heeft oog voor de kracht van idealen. Niet van de ‘hearts & minds’ school, maar in ruil voor goede koffie valt over veel te praten.]
Disclaimert: Marno schreef deze bijdrage op persoonlijke titel en de inhoud ervan komt niet noodzakelijkerwijs overeen met de visie van Stukje Duiding. Dat u het even weet.
Pingback: Strategisch denken deel I: heeft Nederland nog strategen? | Stukje Duiding
Pingback: Strategisch denken deel I: heeft Nederland nog strategen? | ThePostOnline