Gisteravond kwam naar buiten dat de Verenigde Staten met een twintigtal landen (waaronder het Verenigd Koninkrijk en Duitsland) in de Veiligheidsraad druk aan het lobbyen zijn om het wapenembargo op Libië (gedeeltelijk) op te heffen. Doel? De huidige internationaal erkende regering te voorzien van wapens zodat zij zich gesterkt zien in de strijd tegen ISIS en andere militant gespuis. Vandaag gaan de besprekingen in Wenen door en Italië heeft al aangegeven bereid te zijn om troepen te sturen naar het land.
Hoewel ISIS van de kaart vegen als muziek in de electorale oren klinkt, is het nog maar de vraag of de Westerse coalitie niet voor de zoveelste keer in dezelfde valkuil trapt.
Uiteraard zijn er de nodige kanttekeningen te plaatsen bij het bewapenen van een uncertain state zoals Libië: de elkaar beconcurrerende regeringen werden vorig jaar beschuldigd van het achteroverdrukken van belastinggeld, maar vooral van diverse pogingen om absolute controle te verkrijgen over de (natuurlijke) bronnen en de belastingpot. Zo meldde diverse bronnen vorige jaar vanuit Libië aan de Financial Times dat de internationaal erkende regering van Abdullah al-Thinni in het oosten en de meer richting islamisme leunende Libya Dawn-alliantie in het westen feitelijk twee zijden van dezelfde munt waren. In oktober 2015 stuurde de Verenigde Naties daarom ambassadeur Bernardino Leon, die een eerste poging waagde om de twee regeringen te verzoenen. Overigens kwam diezelfde Leon niet veel later in het nieuws omdat hij zou hebben onderhandeld met de Emiraten voor een baantje van E40.000,- per maand. Hij zou dan wel een kant moeten kiezen in het conflict die hij als neutrale afgezant tot een goed einde zou moeten brengen.
ISIS kapitaliseert op onenigheid
Ondertussen kapitaliseerde ISIS flink op de onenigheid tussen de door het Westen erkende regering in Tobruq en de door het Libisch Hoger Gerechtshof erkende regering in Tripoli. Het grootste breekpunt van de twee kampen was de “politieke isolatiewet”, die het onmogelijk maakt voor leden va het voormalige Gaddafi-regime politieke functies te bekleden. De zichzelf opnieuw ingestelde regering in Tripoli was fel tegen, de regering in Tobruq niet. Ondertussen bestond er ook flinke onenigheid tussen legerleiders onderling die met zeer weinig (tot geen) militaire middelen ISIS te lijf moesten gaan. Resultaat: groeiende politieke onenigheid, groeiende ISIS.
Na enkele mislukte pogingen kwam er uiteindelijk toch een eenheidsregering eind december 2015. Hoewel hoopvol, is Libië er nog lang niet. Corruptie is en blijft een groot risico in een economie die draait op olie, zo constateerde ook Transparency International onlangs in een rapport. Desalniettemin trappelen de Westerse landen van ongeduld: die willen direct overgaan tot bewapenen en trainen van het Libische regeringsleger.
Probleem: er is nog niet echt een regeringsleger.
Samenwerkende milities maken nog geen natiestaat
Zo hebben diverse milities (zoals de milities verantwoordelijk voor het bewaken van de olievelden, niet geheel onbelangrijk) hun steun verklaard aan de nieuwe eenheidsregering. Feitelijk zullen de Westerse landen en de nieuwe eenheidsregering moeten vertrouwen op een samenwerking tussen anti-ISIS milities (zoals de Petroleum Facilities Guards, de Misrata en de LNA in Benghazi). De benodigde staatsinstituties, zoals een functionerend leger en politie, zijn niet alleen om zeep geholpen door de laatste jaren van gewapende strijd, ook een paranoïde kolonel die continu vreesde voor een coupe heeft ook zo zijn sporen nagelaten. Het samenwerken met lokale milities is niet geheel zonder risico.
Zo schreven wij eerder op dit blog over de risico’s van het bewapen van milities in conflicten, waarbij de grootste valkuil bestaat uit de valse aanname dat gewapende milities met meer wapens (en dus meer macht) loyaal zullen blijven. Want in tegenstelling tot de opstanden in Egypte en Tunesië had de opstand in Libië een sterk tribaal component: pas toen de stamhoofden hun steun aan Ghadaffi opzegde was het snel gedaan met de man.
Het is daarom naïef om te denken dat de Libiërs zich zullen scharen achter een nieuwe, fragiele eenheidsregering en deze zullen plaatsen boven sociaal-politiek prevalerende stamloyaliteit. Zeker na de ervaringen in Afghanistan en Irak zou je een zekere mate van voortschrijdend inzicht, of op zijn minst voorzichtigheid, mogen verwachten bij de Westerse landen.
Niet geheel onverwacht laat het Libische leger en pro-Westerse milities bij herhaling weten dat de Libische bevolking absoluut niet zit te wachten op Westerse grondtroepen, een oproep die Westerse landen niet kunnen negeren. Zoals ik eerder samen met Rena Netjes in Atlantisch Perspectief betoogde: een Westerse militaire interventie kan mede hierom alleen succesvol zijn op twee voorwaarden. Ten eerste dient een Westerse coalitie zich te verzekeren van grondtroepen door middel van lokale steun, en deze niet zelf sturen. Dit zou overigens niet moeten betekenen dat Westerse coalitie op zijn beurt geen voorwaarde zou stellen aan het leveren van wapens of het trainen van een toekomstig Libisch leger. Integendeel: het mes snijdt tenslotte aan twee kanten.
Zonder bewaken grenzen elke missie gedoemd te mislukken
Daarnaast moeten wij er voor waken ook hier ISIS niet schromelijk te overschatten. Zeker, het aantal vechters wordt inmiddels geschat op 6.000 en IS rekruteert momenteel ingenieurs in de hoop toekomstige olievelden te kunnen opereren. Net zoals in Syrië en Irak draait het conflict ook om wie uiteindelijke controle over de olie kan krijgen. In Libië heeft ISIS simpelweg niet de capaciteit om zelf de olie te beheren en zal de olie waarschijnlijk vernietigen: als zij het niet kunnen hebben, dan niemand. Reden? IS heeft momenteel weinig kans om vanuit de kuststrook bij Sirte (niet geheel ontoevallig thuisbasis van Ghaddafi’s stam) door te stoten naar de meer stedelijke gebieden, die toch belangrijk zullen zijn in het op poten zetten van een infrastructuur om de olie het land uit te smokkelen. Juist controle over dit soort smokkelroutes zijn tegelijkertijd het achilleshiel van een toekomstige militaire interventie.
Wat ons brengt op de tweede voorwaarde: de grenzen zullen de dicht moeten en de olievelden moeten worden bewaakt. Hiervoor is meer nodig dan een paar F16’s. Over het dichten van de Libische grenzen wordt al sinds 2011 gesproken, zo beloofde Frankrijk in december 2011 de Libiërs hulp. In de praktijk is hier maar weinig van terecht gekomen. Om de poreuze woestijngrenzen van ruim 4000 km lang te bewaken had de EU in 2013 slechts 100 soldaten over. Ondertussen weten radicale jongeren voornamelijk uit Tunesië hun weg naar Libië te vinden alwaar zij verder radicaliseren, of zichzelf opblazen. Tunesië is nu begonnen met de bouw van een muur, volgens de meer cynische Libiër om ervoor te zorgen dat de Tunesische jongeren vooral in Libië blijven. Grondtroepen zijn nodig. Niet alleen om de doorstoot te kunnen maken op de grond tijdens eventuele luchtaanvallen, maar eveneens om de poreuze Libische grens te bewaken.
Ambities rijmen niet met beschikbare middelen
Dit klinkt op papier natuurlijk allemaal mooi, toch dienen de Westerse landen zich goed te beseffen dat (1) Libië nog altijd een uncertain state is, en de eenheidsregering zeer fragiel en (2) dat de milities er vandaag misschien wel baat bij hebben om de eenheidsregering te steunen, maar dat het sturen van wapens deze balans aan belangen kan verstoren in Westers nadeel.
Los daarvan is het nog maar de vraag of de ambities rijmen met de manschappen en middelen die ter beschikking worden gesteld. Als Libië zelf niet in staat is de grenzen effectief te bewaken, is elke shipment met wapens onverantwoord en schieten wij onszelf letterlijk in de voeten. Ter illustratie: de vorige Libische wapenflow terecht kwam in een gebied waar Westerse, en ook Nederlandse, soldaten aanwezig zijn: Mali.
Want hoewel er geen grootschalige grondinterventie zal plaatsvinden, is het belangrijk deze in te willigen eis van de Libiërs niet te zien als een excuus om ons er met een Jantje van Leiden af te maken. Dan kunnen we net zo goed thuis blijven.
[Dieuwertje Kuijpers]