Wat doen wij eigenlijk daar in Mali en hoe kan de VN-missie MINUSMA succesvol bijdragen aan vrede en veiligheid aldaar? Morgenavond ga ik hierover in debat bij een speciale editie van “De Oplossers” (georganiseerd door Tertium in samenwerking met Vrij Nederland en de Vrije Universiteit) in de Stadsschouwburg te Amsterdam. Behalve collega-wetenschappers zoals wetenschapsfilosoof Pim Klaassen en hoogleraar antropologie Mirjam de Bruijn, zullen ook ervaringsdeskundigen zoals voormalig Apachepiloot Peter Gordijn en documentairemaakster Gabrielle Provaas hun licht laten schijnen over de (Nederlandse bijdrage aan de) MINUSMA-missie.
Voor de liefhebbers alvast een Stukje Duiding.
Wat doen wij daar?
Volgens de website van Defensie doen wij mee met de missie aan Mali omdat wij als Nederland handelsland niet zitten te wachten op allerlei terroristisch gespuis in Afrika, helemaal niet als die landen “aan de grens met Europa” (LOL) zitten.
Zoals eerder geschreven op dit blog: de missie in Mali heeft alles met politiek te maken, en bar weinig met strategie. Wanneer het gaat om brandhaarden voor terroristen, zijn er slechts twee staten te noemen die al-Kaida openlijk en actief hebben gesteund: Afghanistan ten tijde van de Taliban en Soedan onder al-Bashir. Pakistan is hier een twijfelgeval: hier zijn het, naast de Pakistaanse veiligheidsdienst ISI, vooral lokale heersers (door de tribale Pashtun traditie van zelfbestuur) die een oogje dichtknijpen. In Mali profiteerden de islamisten van een door militairen gepleegde staatsgreep, een opstand door lokale Touareg-rebellen en de chaos die dat vervolgens met zich meebracht.
De interventie in Mali komt niet van de ene op de andere dag, maar is onderdeel van een brede Franse campagne ter behoud van de eigen invloedssfeer in de Afrikaanse regio. Frans West Afrika (voor de Timmermansjes onder ons: Afrique occidentale française) was tot 1960 een federatie van de acht koloniale gebieden in Afrika: Mauritanië, Senegal, Frans Sudan (nu: Mali), Frans Guinee, Ivoorkust, Haut Volta (nu: Burkina Faso), Dahomey (nu: Benin) en Niger.
De Franse invloedssfeer concentreert zich met name in Senegal, Mali en Niger. Toch bemoeiden zij zich ook flink met Soedan (rechts van Tjaad), terwijl Frankrijk in de Soedan-regio in het verleden alleen iets had te zeggen over het Westelijke gedeelte (nu: Mali). Het huidige Soedan stond voorheen onder Brits(-Egyptisch) bestuur. Dus waarom die stampij over niet voormalig koloniaal gebied, zoals Darfur? Darfur is voor de Fransen alleen interessant vanwege Tjaad: hier leven ongeveer 26 (regionaal invloedrijke) stammen aan de grens bij Darfur die de afgelopen jaren zijn gearabiseerd. De Arabische islamisten maken dat de Franse taal, maar ook de traditie van diens instituties afneemt in de regio – dit betekent onherroepelijk ook een afname in zeggenschap en invloed. Zeggenschap in een olie- en uraniumrijkgebied als de Sahel kan gezien worden als een vitaal belang voor Frankrijk. Daarbij moet ook het gasrijke buurland en voormalig Franse kolonie Algerije niet uit het oog worden verloren. Hoewel dit zeer valide redenen zijn voor een interventie (Nederland handelsland!), verkoopt dit electoraal gezien een tikkeltje lastiger dan “terroristen” en “arme burgers in Mali helpen”.
Wat zijn momenteel de grootste uitdagingen in Mali?
Allereerst dient Frankrijk (maar ook participerende landen zoals Nederland) te onderkennen dat het probleem in Mali niet zozeer een acuut geval van jihadistische terreur betrof, maar eerder een cyclische binnenlandse politieke crisis. Zeker, elementen van Al Kaida zijn uit hun veilige havens in het noorden van het land verdreven, maar het gewapende conflict tussen de zittende regering en separatistische Toeareg strijders (waar het hele geintje mee begon) is nog lang niet opgelost. Want hoewel vorig jaar (onder gigantische internationale druk van Algerije en Frankrijk) de Toeareg schoorvoetend hebben ingestemd met een vredesakkoord wat hen in Noord-Mali semi-zeggenschap heeft gegeven, is het nog maar de vraag hoe duurzaam deze afspraken zijn. Zo ligt de nadruk vooral op korte termijn toezeggingen (zoals ontwapening) maar wantrouwen de diverse groeperingen elkaar teveel om lange termijn oplossingen vast te leggen (zoals politieke instituties). Tegelijkertijd laten de recente aanslagen in het noorden (met name Kidal) zien dat de jihadisten zich niet zonder slag of stoot laten verjagen.
Ten tweede: de grenzen. Net als tijdens de interventie in Libië is het sluiten van de grenzen en smokkelroutes tot een minimum beperken de grootste uitdaging. Het land veroveren is namelijk één (en gelet op superieure militaire macht ook niet zo heel moeilijk), het gebied onder controle houden een tweede. Het was tenslotte (oh ironie) dankzij poreuze Libische grenzen dat huurlingen in 2011 hun weg terug naar thuisland Mali wisten te vinden: zonder inkomen, maar met wapens. Dit resulteerde onder meer in de Toeareg -rebellie van 2012. Internationale organisaties (zoals de VN, de EU en ECOWAS) zijn wel op de hoogte van het risico van poreuze grenzen, getuige ook de wirwar aan internationale afspraken, wetten en richtlijnen, maar eenmaal op de grond ontbreekt het de landen in de Sahel aan capaciteiten en de interveniërende Westerse landen aan politieke wil deze capaciteiten te leveren. Feitelijk is grenscontrole in de Sahel regio geprivatiseerd en in handen van lokale stammen die goed geld verdienen met smokkelroutes. Resultaat: georganiseerde misdaad en terreurorganisaties kunnen gemakkelijk opereren, rekruteren en netwerken opzetten in en rondom de Sahel alsook de lokale bevolking omkopen met voorzieningen (zoals basale veiligheid) die de zwakke regeringen in deze regio niet kunnen of willen garanderen.
Hiermee komen wij op de derde uitdaging. Juist door die poreuze grenzen heeft Mali te maken met een terreurprobleem die niet ophoudt aan de Malinese grens. Feitelijk heeft Operation Serval het jihadistische probleem gedeeltelijk doorgeschoven op het bordje van buurlanden Niger (die sinds midden 2013 te leiden heeft onder terreuraanslagen en waar de VS sinds maart 2013 100 troepen heeft gestationeerd in verband met surveillance drones in het grensgebied), zuid-Libië (waar lokale stammen – de Tabu en Touareg – elkaar bevechten maar tegelijkertijd vrezen voor overheersing door islamisten) en noord Nigeria (door de mogelijkheid voor Boko Haram-leden om via Al Kaida op training te gaan in Mali).
Wat betekent dit voor MINUSMA in zijn huidige vorm?
Het aantal militairen wat Nederland stuurt (450) en het totaal aantal militairen die meedoen aan deze interventie (12.000) is gelet op de problematiek waar Mali mee heeft te kampen haast pervers te noemen. De “Afghanistanisering” van Mali (of feitelijk de hele Sahel) is niet ondenkbaar: relatieve stabiliteit binnen Malinese landsgrenzen, zolang de internationale troepenmacht aanwezig is, gevolgd door een hernieuwd conflict tussen de Toeareg en de Malinese regering. Deze twee kampen hebben tenslotte nog een appeltje met elkaar te schillen, en zullen dat ook zeker niet nalaten zodra zij de kans krijgen. Daarnaast is de kans op langdurige regionale instabiliteit aanzienlijk.
Want hoewel de Verenigde Naties steeds vaker een zogeheten “robuust” mandaat krijgt (waarbij ook offensief mag worden opgetreden), kiest Nederland vaak eieren voor zijn geld en wordt de term “gevechtsmissie” ontweken of met zijden handschoenen aangepakt. Zo was minister Koenders er in juli 2015 als de kippen bij om de Tweede Kamer gerust te stellen dat ondanks een aangepast VN-mandaat er voor de Nederlandse bijdrage niets zou veranderen. Feitelijk probeert Nederland vaak binnen het bestaande internationale mandaat een voor zichzelf zo risicoloos mogelijk sub-mandaat uit te onderhandelen door deze slim te koppelen aan de beperkt beschikbare middelen voor inzet: de nadruk in de Nederlandse bijdrage ligt op inlichtingen verzamelen, niet op gevechtshandelingen.
Hiermee loopt Nederland het risico dat de missie in Mali zal worden gezien als de zoveelste cheerleader-missie van BV Nederland: net genoeg troepen leveren om te kunnen zeggen dat je je steentje bijdraagt, maar jezelf niet afvragen of (1) deelname het Nederlandse veiligheidsbelang dient en (2) of er een duidelijke en haalbare end game is geformuleerd. Vooral dit laatste is belangrijk want het stelt volksvertegenwoordigers, militairen en burgers in staat om te beoordelen of de einddoelen zijn behaald en hierdoor de Nederlandse inzet succesvol was (of niet).
Je zou bijna denken dat Nederlandse politici dat laatste liever in het midden laten.
[Dieuwertje Kuijpers]